Uit het leven gegrepen: een aannemer voert al jaren reparatie-, renovatie- en onderhoudswerkzaamheden uit voor een woningcorporatie. De opdrachten worden steeds los verstrekt via opdrachtbonnen. Daarnaast hebben partijen een “overeenkomst reparatieverzoeken” gesloten voor doorlopend uitvoeren van dagelijks onderhoud. Die overeenkomst liep oorspronkelijk een jaar en is tweemaal stilzwijgend verlengd.
Medio 2013 schrijft de corporatie aan de aannemer dat zij van plan is het aantal leveranciers op het gebied van niet planmatig onderhoud en planmatig onderhoud te verminderen en dat zij een nieuwe aannemersselectie zal houden. Daarbij zegt de corporatie de overeenkomsten op met een opzegtermijn van drie maanden. De overeenkomsten eindigen op 30 september 2013. De corporatie geeft aan dat de aannemer de mogelijkheid heeft om voor 1 oktober 2013 schriftelijk te reageren op deze opzegging. Alle reacties die zij na 1 oktober ontvangen, nemen zij niet meer in behandeling. De aannemer reageert niet op de opzegging maar neemt wel deel aan de selectieprocedure.
Half oktober 2013 deelt de corporatie aan de aannemer mee dat de keuze niet op hem gevallen is en dat hun samenwerking dus is opgehouden. Nu reageert de aannemer wel. Namelijk met een rekening van bijna EUR 100.000,– als vergoeding voor voorraad die hij aanhield voor de uitvoering van de overeenkomsten. De corporatie wil die niet betalen. In hoger beroep moet het Hof Den Bosch eraan te pas komen.
Het Hof, moet de vraag beantwoorden of (1) de opdrachtverstrekking via opdrachtbonnen een duurovereenkomst is en, zo ja, of de corporatie die zo mocht beëindigen en (2) of de reparatieovereenkomst op de juiste manier is opgezegd.
Het Hof geeft een soort checklist om na te gaan of en wanneer in een geval als de ‘opdrachtbonnen-relatie’ opzegging mogelijk is:
“Het enkele feit dat (de rechtsvoorgangers van) de corporatie en de aannemer gedurende een periode van meerdere jaren vele overeenkomsten van aanneming van werk hebben gesloten, is op zichzelf onvoldoende om te kunnen aannemen dat tussen hen een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen is. Tussen partijen is niet in geschil dat daarvoor bijkomende omstandigheden nodig zijn, zoals:
- een grote mate van afhankelijkheid van de opdrachtnemer van de opdrachtgever;
- een op de opdrachtgever ingericht productieproces;
- het gedaan hebben van bijzondere investeringen;
- de aard van de relatie (bijvoorbeeld het werken op een voorraadbasis, welke voorraad onverkoopbaar wordt of waarvoor exclusiviteit geldt);
- de omstandigheid dat de opgezegde partij gedurende een lange periode steeds op dezelfde wijze is ingeschakeld;
- het vertrouwen dat de – in dit geval – opdrachtnemer mocht hebben dat hij zou worden ingeschakeld voor het uitvoeren van de werkzaamheden;
- het bestaan van doorlopende verplichtingen;
- de kennelijke bedoeling van partijen om afspraken te maken voor onbepaalde duur.”
Het Hof komt tot de slotsom dat de opdrachtbonnen-relatie geen duurovereenkomst betrof. De corporatie hoefde dus geen specifieke opzegtermijn in acht te nemen. En zij hoefde ook geen schadevergoeding aan te bieden.
Omtrent de gesloten ‘overeenkomst reparatieverzoeken’ oordeelt Het Hof dat de aannemer geen recht op schadevergoeding heeft. “Door niet te protesteren en zelf deel te nemen aan de aanbestedingsprocedure en vervolgens pas aanspraak te maken op het mogen uitvoeren van een deel van deze werkzaamheden nadat deze werkzaamheden aan een andere partij waren gegund, is de corporatie bovendien benadeeld. Indien de aannemer haar eventuele bezwaren tegen de opzegging per 30 september 2013, zoals haar uitdrukkelijk was gevraagd, vóór 1 oktober 2013 aan de corporatie kenbaar zou hebben gemaakt, had de corporatie de gelegenheid gehad om de aanbestedingsprocedure dusdanig in te richten dat rekening kon worden gehouden met eventuele aanspraken van de aannemer. Zo had de corporatie dan bijvoorbeeld de reparatieovereenkomst kunnen beëindigen per 31 december 2013 en de aannemer in het laatste kwartaal van 2013 nog van opdrachten kunnen voorzien. Die mogelijkheid heeft de aannemer aan de corporatie ontnomen door niet eerder dan bij brief van 20 december 2013 aanspraak te maken op een vergoeding voor de door haar ten behoeve van de reparatieovereenkomst aangehouden materialenvoorraad.”
De aannemer krijgt in alle opzichten dus de deksel op zijn neus.
Welke les kan hieruit worden getrokken?
Maak altijd duidelijke afspraken over opzegging van een overeenkomst. Denk goed na of alleen afspraken hoeven te worden gemaakt over de opzegtermijn, of dat aanvullende afspraken nodig zijn over de consequenties van de beëindiging van de overeenkomst.
Klim tijdig in de pen als je schade vreest door het handelen van je contractpartner. Het is riskant om achteraf met een claim te komen, als je voordien niet hebt gepiept.
Barbara Schuijlenburg, 22-01-2020
Schrijf je hier in voor onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte van de nieuwste blogs.